logo1
icon_logo_sbw

Verzorging en onderwijs

Stichting Burger Weeshuis > Geschiedenis > Verzorging en onderwijs

Het opvoeden en verzorgen was een taak van de binnenvader en binnenmoeder. Vaak was dit een echtpaar, dat in het huis woonde. In de ‘ordre’ of het regelement van 1630 staat dat de binnenvader het opperste gezag had over de kinderen en de andere personen in het weeshuis. Ook moest hij toezien op de kleding van de kinderen. Of de kinderen toen al uniformen droegen weten we niet, maar later was dit wel het geval. Toen schreven de regenten voor dat de kinderen zich gedeeltelijk in zwart en rood laken moesten kleden. Een voorbeeld van dit uniform is te zien in de huidige Regentenkamer. Hier staan twee poppen die zijn aangekleed volgens deze kledingvoorschriften. Waarschijnlijk zijn de kleuren geïnspireerd op de stadskleuren van Zierikzee. Kleding van kant of sieraden van goud en zilver waren verboden. Deze kwamen niet overeen met de stand van de wezen.

Later werden de regels uitgebreid. De binnenvader en –moeder waren verplicht hun taak altijd goed uit te oefenen en het voordeel van het weeshuis te zoeken. Zij mochten niet zonder toestemming van burgemeester en regenten kinderen in huis opnemen of ontslaan, en ze moesten de kinderen goede manieren en zedigheid leren. Ook kregen alle kinderen les in lezen en schrijven. Kinderen die al buitenshuis werkten, werden ’s ochtends of ’s avonds onderwezen. Aan het godsdienstig onderwijs werd veel aandacht besteed. De jongens en meisjes moesten voordat ze het Burger Weeshuis verlieten belijdenis van de Gereformeerde religie hebben afgelegd. Naast de catechese moest de binnenvader een aantal keren per dag met de kinderen bidden en danken, terwijl tijdens de maaltijd en de naailessen van de meisjes één of twee hoofdstukken uit de bijbel gelezen werden. Op Zon- en feestdagen gingen de kinderen, twee aan twee, naar de kerk, die zij pas mochten verlaten na de gemeente.

De binnenvader gaf aan wanneer een wees in staat was zijn eigen kost te verdienen. Als de regenten ermee instemden ging een jongen vaak een ambacht leren. Een meisje ging vaak aan het werk als dienstmeid. Het verdiende geld moest ingeleverd worden bij de binnenvader, die vervolgens regelmatig verslag hierover moest uitbrengen aan de regenten. Mogelijke ambachten in die tijd waren bijvoorbeeld boekbinder, schoenmaker, metselaar, loodgieter, gareelmaker, hovenier, smid of stoeldraaier. Ook zijn er jongens geweest die naar zee gingen. Zij werkten dan in de visserij of op de koopvaardij.

Een reis naar Oost- of West-Indië werd ook wel opgelegd als straf. In 1746 liep Christiaan Claas Houtrijver weg uit het weeshuis. Hij nam dienst in een garnizoen van de artillerie van Bergen op Zoom. De jongen werd daar opgehaald door de binnenvader en aan boord gebracht van het VOC-schip Nieuw Walcheren.